Bewaarder van de bronnen
Er was eens… een kleine stad ontstaan aan de voet van een bergketen. Hoog in de heuvels had een vreemde en stille bosbewoner het op zich genomen ‘bewaarder van de bronnen’ te zijn. Hij deed zijn ronde over de heuvels en waar hij een bron vond, ging hij aan het werk. Hij zuiverde de bron van slijk en gevallen bladeren, haalde modder en schimmels weg en reinigde de bron van alle dingen die er niet thuishoorden. Zo kon het water dat door het zand omhoog borrelde, schoon, koud en zuiver naar beneden stromen. Het stroomde sprankelend over rotsen en stortte vrolijk in watervalletjes naar beneden. Het werd opgenomen door andere beken en werd zo tot de levensrivier van de drukke stad.
Watermolens kwamen door zijn kracht in beweging.
Tuinen werden door zijn water verfrist.
Fonteinen gooiden het als diamanten in lucht.
Zwanen zwommen sierlijk over zijn kristalheldere wateroppervlak.
En kinderen lachten als zij in het zonnetje op de oevers speelden.
Maar het stadsbestuur bestond uit een groep harde zakenmannen. Zij overliepen de budgetten en vonden daarin het salaris van de ‘bewaarder van de bronnen’. ‘Waarom moeten we deze romantische bosbewoner betalen?’, zei de penningmeester. ‘We zien hem nooit; zijn werk is overbodig. Wanneer we net boven de stad een reservoir bouwen, kunnen we zijn diensten afschaffen en sparen we zijn salaris uit.’ Zo stemde het stadsbestuur voor het afschaffen van de onnodige kosten voor een ‘bronnenbewaarder’ en bouwden ze een betonnen reservoir.
Toen het gereed was, werd het snel opgevuld met water om te zien of het werkte, maar het water leek niet hetzelfde te zijn. Het leek niet zo schoon te zijn en al snel dreef er groen schuim op het wateroppervlak. Er waren constant problemen met de delicate machines van de molen want ze slipten dicht met slijm en de zwanen vonden een ander thuis buiten de stad. Ten slotte woedde er ook nog een epidemische ziekte en in elke straat en elk huis was wel een zieke te vinden. Het stadsbestuur kwam opnieuw samen. Bedroefd zagen ze de plicht van de stad onder ogen en vrijuit gaven ze toe dat ze een fout hadden gemaakt in het ontslag van de ‘bewaarder van de bronnen.’
Ze zochten hem op in zijn kluizenaarshut hoog in de heuvels en smeekten hem terug te keren naar zijn vroegere werk dat hem veel vreugde bezorgde. Blij ging hij akkoord en hij begon opnieuw zijn rondes te doen. Niet lang daarna stroomde er al weer helder water onder tunneltjes van varens en mossen. Het liep sprankelend in het gereinigde reservoir.
De watermolens draaiden weer als vanouds.
De stank verdween.
De ziektes verminderden en de spelende kinderen lachten in de zon omdat de zwanen weer waren teruggekeerd.
Vrouwen, en in het bijzonder moeders, zijn ‘bronnenbewaarders’. Onze tijd heeft een grote behoefte aan ‘bronnenbewaarders’. De bronnen zijn vervuild. Wanneer de afbraak van het gezinsleven doorgaat, zal het land kapotgaan. Wanneer de ‘bronnenbewaarders’ hun post verlaten of ontrouw zijn aan hun verantwoordelijkheden, ziet de toekomst van dit land er zwart uit. Deze generatie heeft bronnenbewaarders nodig die moedig genoeg zijn om de vervuilde bronnen te zuiveren. Het is geen gemakkelijke taak, en het is ook niet populair, maar het moet gedaan worden omwille van onze kinderen en de jonge vrouwen van vandaag moeten het doen. Vrouwen hebben een nobele taak te vervullen!
Deel uit een preek van Peter Marshall (1902-1947).